Gepubliceerd op 20-01-2021

Olof van dalin

betekenis & definitie

Zweedsch dichter en geschiedschrijver, geb. 20 Aug. 1708 te Vinberg in Halland, overl. 12 Aug. 1763, wijdde zich aanvankelijk aan de medicijnen, vervolgens aan philosophie en geschiedenis, werd in 1737 bibliothekaris des konings, in 1751 leeraar van den zweedschen kroonprins (later Gustaaf III), in 1755 rijks-historiograaf; wegens deelname aan de plannen ter uitbreiding der koninklijke macht van het hof verwijderd, kon hij spoedig daarop terugkeeren en werd in 1763, kort voor zijn dood, tot hof kanselier benoemd. Hij verwierf zich groote verdienste ten opzichte van de ethische literatuur van Zweden, doordat hij deze van haar banden van deftigheid, gemaakte ernst en stijve, als onaantastbaar geldende vormen bevrijdde, en het eerst de taal van het dagelijksch leven in het proza invoerde; tot zijn grootste gebreken rekent men het overmatig gebruik van vreemde woorden en van ongewone, aan andere talen ontleende zinswendingen. Hij vestigde zijn roem als schrijver in 1733 met zijn bijdragen voor het tijdschrift Den Svenska Argus en door zijn heldendicht Svenska friheten (1742). Van zijn dramatische werken zijn te noemen de tragedie Brynhilda en het blijspel Den afundsjuke; met zijn Svea rikes historia (3 dln., Siokholm, 1747—62) legde hij den grond voor een kritische behandeling der zweedsche geschiedenis.

< >