Gepubliceerd op 20-01-2021

Oliver cromwell

betekenis & definitie

Protector of beschermer der vereenigde republiek Engeland, Schotland en Ierland (Lord Protector of the British Commonwealth), geb. te Huntingdon, 25 April 1599; zijn vader, Robert C., was de tweede zoon van sir Henry C. van Hinchinbrook, die zich om zijn milddadigheid den bijnaam verwierf van „de gulden ridder”; zijn moeder, Elizabeth Steward (overl. 16 Nov. 1654, 90 jaar oud), die het grootste aandeel had aan de vorming van zijn karakter, was de dochter van een gegoed edelman in de stad Ely; van vaders zijde was hij verwant aan Thomas C. (zie vorig artikel), van moeders zijde aan het schotsche vorstenhuis. De meeste verhalen omtrent zijn vroege jeugd zijn onbetrouwbaar en ook van geen belang. Zooveel schijnt alleen vast te staan, dat hij eenige opleiding genoot op de latijnsche school van Dr. Thomas Beard, een gestreng, vroom man; dat hij 22 April 1616 student werd aan Sidney Sussex College te Cambridge, en reeds in Juni van het volgend jaar, bij den dood zijns vaders, de hoogeschool verliet, „carrying away at least as much latin as anabied bim in after years to make occasional use of that language” (Alex. Nicolson); hij ging daarop naar Londen, en schijnt hier op een of andere wijze eenige rechtsgeleerde kennis te hebben opgedaan, hoewel men niet heeft kunnen nagaan of hij ooit een der inns of court (opleidingsscholen in de rechtspraktijk) bezocht en zelfs niet hoelang hij zich in de engelsche hoofdstad ophield; 22 Aug. 1620 huwde hij in St. Giles’ Chureh, Cripplegate, met Elizabeth, dochter van sir James Bourchier, van Felsted in Essex, een vrouw van zeer beminnelijk en prudent karakter, en zijn getrouwe levensgezellin tot aan zijn dood; zij overl. ten huize van haar schoonzoon, Claypole, 8 Oct. 1672 C. keerde na zijn huwelijk naar zijn geboorteplaats terug, nam het beheer der familiegoederen in handen, en leidde een tiental jaren het leven van een landedelman,uit welke periode men slechts van hem weet, dat hij ijverig puriteinsche vergaderingen bijwoonde en ook in zijn eigen huis oefeningen hield en samenkomsten organiseerde. Op 17 Maart 1628 nam hij voor Huntingdon zitting in het Lagerhuis (House of Commons), waarin hij 11 Febr 1629 zijn eerste speech hield, houdende een beklag over een katholicistische preek in een der Londensche kerken. In 1631 vestigde hij zich te St. Ives, in 1636 te Ely, waar hij door erfenis een landgoed had verkregen. In Nov. 1640 kreeg hij zitting in het „Long Parliament’’, voor het district Cambridge, dat hij ook in het korte parlement van April 1840 had vertegenwoordigd. Eerst echter met het uitbreken van den burgeroorlog in 1642 begint zijn eigenlijk openbaar leven; zoodra van beide zijden (koninklijken en parlementairen) toebereidselen werden gemaakt om de geschillen met de wapenen te beslechten, voegde C. zich met zijn oudsten zoon, Oliver, bij de parlementairen, begreep reeds na de eerste \ oor zijn partij ongelukkige gevechten waarin deze te kort schoten en begon, hoewel tot heden steeds in burgerlijke betrekkingen werkz. geweest zijnde, als scheppend militair organisator op te treden. In Sept. 1642 had hij het bevel gekregen over een ruiterbende; dadelijk begon hij zijn kommando zooveel mogelijk van alle onnutte en onwaardige elementen te zuiveren, steeds meer er naar strevende het gehalte dan het getal der strijders te verhoogen; door deze methode stond hij binnen kort aan het hoofd van een keurbende van 1000 man, die onder den naam Ircmsides, geijzerden, (door de tegenpartij spottend het „godzalig regiment" geheeten), historisch geworden is en die nimmer verslagen werd. „Ware C’s geschiedenis,” zegt Mr. Forster, „geëindigd met het op de heenbrengen en disciplineeren van deze mannen, zoo zou hij voldoende blijken van zijn grootheid aan het nageslacht hebben nagelaten.” Gedurende de lente van 1643, nu tot kolonel opgeklommen, behaalde hij verschillende kleine overwinningen, in een waarvan hij den koningsgezinden generaal Lowestoft met een aanzienlijk getal royalisten krijgsgevangen nam, tegelijkertijd groote voorraden buit makende; in Juli versloeg hij de voorhoede (onder Cavendish) van het tegen Gainsborough optrekkende leger van den markies van Newcastle; „This victory, zegt Whitelocke, was the beginning of Cromwell’s great fortunes, and now he began to appear in the world”. De andere parlementaire aanvoerders werden inmiddels bijna overal verslagen, en aan het einde van den zomer van 1643 scheen de volkszaak weinig hoopvol. In Aug. kreeg de graaf van Manchester het opperbevel over het „oostelijk verbond”, dat het oostelijk deel van Engeland omvatte en waartoe ook C. behoorde; 9 Oct. vereenigden de strijdkrachten van dit verbond zich te Boston met die van Fairfax; deze en C. leverden twee dagen later het royalistisch leger onder John Henderson slag in de vlakte van Winceby, bij Horncastle; C. voerde de voorhoede aan, die psalmzingende den strijd aanbond; de royalisten leden in dezen slag een volkomen nederlaag en verloren een groot getal manschappen. Na eenigen tijd aan het bijeenbrengen van gelden te hebben besteed, en orde op zijn eigen zaken te hebben gesteld, voegde C zich in April 1644 weer bij het leger te velde (thans in den rang van luitenant-generaal, en tweede in bêvel), dat kort te voren het beleg had geslagen voor York; prins Rupert, die met een macht van 20.000 man optrok om deze stad te ontzetten, werd door de ongeveer even sterke belegeraars bij Marston-Moor afgewacht, en leed op 2 Juli een nederlaag, die de royalistische zaak, tenminste in Engeland’s noorderkwartier, hopeloos maakte. Deze overwinning was voor het grootste deel aan C.’s beleid te danken; terwijl de rechtervleugel der parlementairen, onder Fairfax, wankelde, viel C. met een meesterlijke beweging de kavalerie van Rupert met zooveel hevigheid in den rug aan, dat zij „als van de aarde werd weggevaagd”. 27 Oct. leverde men bij Newbury den koning zelf slag, met twijfelachtigen uitslag, gevolg van de weifelende houding van den graaf van Manchester. Tusschen dezen laatste en C. ontstond naar aanleiding hiervan een gespannen verhouding, vooral toen C , in Nov. door het Lagerhuis opgeroepen om verslag te doen van de zaak-Newbury, Manchester beschuldigde van verwaarloozing der parlementaire belangen; 9 Dec. bepleitte C. de noodzakelijkheid van reorganisatie van het leger; 3 April 1645 dreef hij de „selfdenying ordinance” (zelfverloochenings-ordinantie) door, waarbij alle parlementsleden die een rang in het leger bekleedden, daarvan werden ontheven, en tevens dienstneming zonder verplichte onderteekening van het Covenant mogelijk wrerd gemaakt. Het verstandige van al deze veranderingen bleekten duidelijkste in de volgende campagne. C., voor wien ten opzichte der ordinantie een uitzondering werd gemaakt, bracht in dit jaar door de overwinning bij Naseby (14 Juni 1645) den eersten burgeroorlog nabij zijn einde; 11 Sept. werd Bristol bestormd, i4 Oct Basing House, residentie van den markies van Winchester, en door de royalisten als onneembaar aangemerkt, stormenderhand door C. ingenomen. De oorlog na nog eenige onbeduidende schermutselingen hiermede geëindigd zijnde, keerde C. 22 April 1646 naar zijn zetel in het parlement terug; hij werd door dit lichaam met de grootste onderscheiding bejegend en kreeg een ruim aandeel in de ondm-handelingen met den koning gedurende den eerst volgenden tijd, evenals in die tusschen het presbyterianismc van het Lagerhuis en het independentisme van het leger, welke met de overwinning v/h. laatste eindigden; 6 Aug. 1647 trok dit, na al zijn eischen te hebben zien ingewilligd, Londen binnen. 12 Nov. verliet de koning als vluchteling Hampton Court, den parlementaire leiders, na maanden van onvruchtbare onderhandel, de overtuiging latende dat verdere pogingen om tot een minnelijke schikking te komen nutteloos waren; 3 Jan. 1648 werd besloten geenerlei onderhandeling meer met den koning te voeren. In Mrt. van dat jaar hadden geruchten, dat een royalistisch leger in Schotland gereed stond een inval in Engeland te doen, allerwege kleine opstanden ten gunste van de zaak des konings tengevolge, die echter allen werden onderdrukt; het nieuwe koninklijk leger, bestaande uit 17.000 schotten onder Hamilton en 4000 mannen van Yorkshire onder Marmaduke Langdale, werd door C. verslagen (17—19 Aug. 1648, bij Preston), waarbij 10.000 krijgsgevangenen werden gemaakt; zijn zegevierenden opmarsch noordwaarts voortzettende trok C. 4 Oct. Edinburg binnen, waar hij met geestdrift ontvangen werd en dat hij 7 Oct. weer verliet, om het beleg te slaan voor Pontefract Castte, waarvan hij 6 Dec. de leiding aan Lambert overgaf om naar Londen terug te keeren. Gedurende de volgende maand had hij zitting in het hooggerechtshof waarvoor de koning moest terechtstaan; na de executie kreeg hij zitting in den nieuwen staatsraad; 15 Maart 1649 werd hij lordluitenant van het in staat van oproer verkeerende Ierland; na vooraf de muiterij in het leger der republiek te hebben onderdrukt, verliet hij 10 Sept. Londen; 18 Aug. trok hij Dublin binnen, de eenige groote stad in Ierland die den nieuwen toestand erkende, smoorde binnen 9 maanden den opstand over het geheele land in stroomen bloeds, en was 31 Mei 1650 weder te Londen. Hij kreeg nu de leiding van de campagne tegen het door den zoon van den onthoofden koning (later Karel II) op zijn hand gebrachte Schotland; tot kapitein-generaal van de krijgsmacht der commonwealth benoemd (26 Juni 1650), overschreed hij 23 Juli bij Berwick de schotsche grens; hier wist hij door geruststellende proclamaties en een strenge krijgstucht in zijn leger weldra het vertrouwen van de door de geestelijkheid tegen hem opgezette bevolking te winnen, wat voor zijn operatiën van het grootste belang bleek; door den overmachtigen vijand in een onvoordeelige stelling gedrongen, behaalde hij niettemin op 3 Sept. een beslissende overwinning (bij Dunbar), waarbij de helft van het royalistische leger gedood of krijgsgevangen gemaakt werd en al zijn voorraden verloor, terwijl het leger der republiek slechts geringe verliezen leed; hij nam nu Edinburg in. hield zich hier gedurende den winter op, ontving hier in Febr. een deputatie uit Oxford, die hem zijn benoeming tot kanselier van de hoogeschool kwam mededeelen, voerde onderhandelingen en theologische disputen met de hooge schotsche geestelijkheid, en doorstond hier ook een zware ziekte; einde Juni trok hij westwaarts, ging de rivier Fife over, nam Perth, en zette daarop Karel achterna, die, zijn zaak in Schotland verloren achtende, in Engeland was gevallen: onder weg werd zijn leger gedurig door toevloed van vrijwilligers enz. versterkt, zoodat hij aan het hoofd van 30 000 man Worcester bereikte, waar hij op 3 Sept. 651 de royalistische zaak den genadeslag toebracht. Met deze overwinning eindigde C s militaire loopbaan; zijn levensgeschiedenis begint saam te smelten met de algemeene geschiedenis van Engeland. Na den slag van Worcester werd Schotland door een parlementsakte met de commonweaïth vereenigd. Gedurende den interval tusschen genoemden slag en de ontbinding van het zg. romp-parlement, hield C. zich eenigermate op den achtergrond, om vervolgens de teugels van het bewind over te nemen; 20 April 1653 deed hij het rompparlement gewapenderhand uiteendrijven, schorste ook de zittingen van het uitvoerend bewind, maakte zoodoende een eind aan de oligarchie, waarin de republikeinsche regeering was ontaard, en werd door dezen coup d’état hoofd van den engelschen staat, met de macht eens konings, en onder den titel protector (beschermer), als hoedanig hij l6Dec. 1653 in Westminster werd geïnstalleerd. Alle europeesche hoven deden den nieuwen souverein hun gelukwenschen toekomen; een nieuw parlement werd voor 3 Sept. 1654 bijeengeroepen; „in dien tussehentijd van 9 maanden, zegt Guizot, vaardigde C. 82 ordinantiën uit, betrekking hebbende op bijna alle deelen van het staatsorganisme, en allen getuigenis afleggende van de wijze werkzaamheid en het tegelijkertijd conservatieve en hervormende karakter van het nieuwe gouvernement”. Nog voor het parlement bijeenkwam had de protector de oorlogen met de Nederlanden, Zweden, Denemarken en Portugal beëindigd. Het nieuwe parlement begon zijn werkzaamheden met de autoriteit van den protector in twijfel te trekken, doch was weldra door deze, tenminste oogenschijnlijk, in de door hem gewenschte richting geleid; waar hij overigens de medewerking van zijn parlement moest ontberen regeerde hij buiten het parlement om, vooral in de buitenl. aangelegenheden, waarin hij niet slechts een protector van Groot-Britannië, maar bovendien van het protestantisme in geheel Europa bleek. Gedurende zijn regeering verhief Engeland zich tot beheerscher der zee; de Middell. zee werd door Blake van zeeroovers gezuiverd. Een nieuw parlement, den protector gunstiger gezind dan het vorige, verklaarde de Stuarts vervallen van hun recht op de kroon, noemde eiken aanslag tegen de bestaande regeering hoogverraad en besloot 4 April 1657 om hem de koninklijke waardigheid aan te bieden. C. weifelde, daar hij door de aanneming zijne republikeinsche beginselen zou verloochenen, en daar tevens zijne bloedverwanten verklaarden, dat zij hem als koning niet langer als hoofd der familie wilden erkennen, wees hij in eene lange redevoering het aanbod van de hand. Daarna werd in eene, op 25 Mei als „humble petition and advice“ hem overgereikte grondwet zijn gezag omschreven. Hij verkreeg het recht om een opvolger te benoemen, benevens eene vaste begrooting voor de staatsuitgaven, terwijl hem de vrijheid tot het voorschrijven van wetten en tot het willekeurig verwijderen van parlementsleden ontnomen werd. Het Hoogerhuis werd hersteld, en de godsdienstvrijheid, met uitzondering voor de R.-Kath. en de Bisschoppelijke kerken, gehandhaafd. C. bezwoer op 25 Juni de nieuwe grondwet en ontving een bijbel, een zwaard en een staf als teekenen zijner waardigheid. Zijn oudsten zoon Richard ontbood hij aan het hof, om hem in de staatszaken in te wijden, en hij gaf zijne beide nog ongetrouwde dochters ten huwelijk, de een aan een kleinzoon van den graaf van Warwick en de andere aan den viscount Fauconberg, om alzoo den adel aan zich te verbinden. Voorts ontsloeg hij alle burgerlijke en militaire ambtenaren, op wie hij geen vertrouwen stelde. Het verdaagde en op 20 Jan. 1658 weer geopende parlement begon dadelijk aan de nieuwe grondwet te tomen. De protector, hierdoor vertoornd, ontbond op 4 Febr. het parlement. Eene nieuwe samenzwering tegen C. werd ontdekt en gestreng gestraft. Inmiddels nam de ontevredenheid van dag tot dag toe; de republikeinen noemden hem een onderdrukker der vrijheid, —in het leger heerschte een oproerige geest, — zelfs zijne bloedverwanten werden afkeerig van den man, die slechts eigen grootheid scheen te beoogen, — en het volk begon Karel Stuart als een redder te beschouwen. Dit alles beroofde C. van zijn voormalig zelfvertrouwen; hij omringde zich met wachters; zijn gestadige angst, zijne smart over den dood zijner dochter, Elisabeth Claypole, en zijn verdriet over de trouweloosheid zijner vrienden wierpen hem op het ziekbed; toen de geneesheeren verzekerden, dat hij weldra sterven zou, verscheen eén deputatie van den staatsraad, die nog ter nauwernood kon vernemen dat hij zijn zoon Richard als opvolger wenschte. C. oveil. op 3 September 1658, op den verjaardag van zijn geluksdag.

C. onderscheidde zich door zijne krijgskundige bekwaamheid en door een gloeienden godsdienstijver. Als gebieder vereenigde hij groote schranderheid met een ijzeren wil, en met eene zeldzame voortvarendheid. Bij zijn dood heerschte er orde in het rijksbestuur, was de rechtspleging veel verbeterd, en had hij den invloed van Groot-Britannië in het buitenland aanmerkelijk vermeerderd. Zelf was hij voor alle ambtenaren een voorbeeld van matigheid en eenvoudigheid, terwijl hij tevens den bloei der wetenschappen bevorderde en voor de noordelijke gewesten van Engeland eene hoogeschool stichtte (te Durham). Overigens is O. een der eigenaardigste verschijningen uit de geheele geschiedenis. De grondslag van al zijn denken en doen was een diepe, ongeveinsde vroomheid; met hem verscheen nog eenmaal een door godsdienstenergie gedreven en geïnspireerden veldheer-staatsman-geloofsheld op het wereldtooneel. Nimmer echter werd zijn politieke blik door zijn godsdienstzin beneveld, en evenmin weerhield zijn vroomheid hem sluwe berekening of oneerlijke dubbelzinnigheid te baat te nemen; door zijn weergaloozen voorspoed in zijn onverzadigbare eer- en heerschzucht versterkt, streefde hij niettemin nimmer naar de macht om de macht zelf, maar steeds als naar het middel om zijn religieuze en nationalistische denkbeelden te verwezenlijken; zijn werk, dat hij in de korte spanne tijds van zijn regeering, en in zijn gedurigen strijd met zijn parlementen, geen vaste vormen en grondslagen had vermogen te geven, viel met zijn dood ineen. Zelden is in de geschiedenis iemand door zijn landslieden met meer ondankbaarheid bejegend, dan C. Het door haat en wrevel beheerschte tijdperk van de restauratie der Stuarts heelt een volkomen misvormd beeld van hem nagelaten en nog heden oefent de scheeve beoordeeling van Hume in diens „Engelsche geschiedenis“ zijn invloed uit op de denkbeelden omtrent C.; eerst Carlyle heeft in Oliver C’s letters and speeches (1845 en 1871), een nieuwe en meer juiste opvatting van deze historische persoonlijkheid doen post vatten. (Zie ook de artikelen, Engeland, Karel 1, Puriteinen, Ireton, Lambert, Monk).

De voorn. werken der omvangrijke Cromwell-literatuur zijn: Oliver C. (in Dictionary of national biography (dl. 13, Lond. 1888), O. Cromwell, Memoirs of the protector Oliver C and of his sons Richard and Henry (1820), Villemain, Histoire de C. (Par. 1819), Yaughan, Oliver C. (Lond. 1838), Merle d’Aubigné, Le protecteur, ou la république d’Angleterre aux jours de C. (Par. 1848), Pauli, Aufsätze zur engl. Geschichte (Lpz. 1869) Picton, Oliver C., the man and his mission (1883), Brosch, 0 iver C. und die puritanische Revolution (Frankf. a M. 1886), Harrison, Oliver C. (Lond. 1888), Palgrave, Oliver C., the protector, based on Contemporary evidence (Lond. 1890). De nieuwste bijdragen tot de C.-literatuur zijn die van Horton (1897), Gardiner (1897,1900), Paterson (1900), Rooseveit (1900), Firth (1900), John Morley (1900).

< >