Gepubliceerd op 28-02-2021

Nominalisme

betekenis & definitie

wijsgeerige beschouwing, die de werkelijkheid der algemeene begrippen ontkent. Hoewel deze beschouwing van ouds onder de wijsgeeren hare voorstanders gevonden had, dagteekent de naam N. eerst van het einde der 11de eeuw, toen Roscellinus begon te leeren dat de algemeene begrippen (universalia) geen zaken maar slechts woorden en namen (nomina rerum of flatus voois) zijn en dat dus alleen de enkele en afzonderlijke zinnelijke voorwerpen waar en wezenlijk zijn.

De, leer van Roscellinus werd op de kerkvergadering van Soissons in 1092 veroordeeld en het realisme bleef het heerschende gevoelen, niettegenstaande de poging van Abailardus om door het conceptionalismus, of het denkbeeld der wezenlijkheid van de universalia arts oorspronkelijke opvattingen (conceptiën) van den geest, de twee strijdende partijen te verzoenen. De realisten zelven bleven het met elkander niet eens; zij scheidden zich naderhand in thomisten en scotisten. In de 14de eeuw werd de strijd tusschen het N. en het realisme hervat door den franciscaner Wilhelm v. Occam. Onder de voornaamste aanhangers en verdedigers van het N. zijn te noemen: Buridan van Bethune, overl. 1358, Robert Holcot, overl. 1349, Greg. van Rimini, overl. 1358, Heinr. van Hessen, overl. 1397, Nikol. Oresmius, overl. 1382, Matth. van Krakau, overl. 1410, en Gabr.

Biel, overl. 1495. De nominalisten werden echter nog dikwijls streng vervolgd (o. a, te Parijs in 1339, 1340, 1409 en 1473), even als zij van hun kant, gelijk de veroordeeling van Huss bewijst, hun tegenpartij niet altijd even zacht behandelden. Ondertusschen verkreeg het N. allengs zoowel in Frankrijk, als op de duitsche universiteiten de overhand. Van de nominalisten ging een vrijere en van de kerkelijke theologie meer onafhankelijke geest uit.

< >