Gepubliceerd op 23-02-2021

Matthijs maris

betekenis & definitie

Nederl. schilder, bij den Burgerl. Stand ingeschreven als Marris, maar zich noemende Maris, broeder der beide andere beroemde schilders van dezen naam, Jacob en Willem.

Geb. te ’s Hage in 1839, studeerde M. aan de Antwerpsche Academie en verbleef daarna, omstreeks 1870, geruimen tijd te Parijs, waar zijn broeder Jacob woonde. In 1872 vestigde hij zich te Londen, waar hij nog steeds woont evenals zijn compatriot en kunstbroeder Lourens Alma Tadema.Hoewel niet tot de populaire schilders te rekenen — waartoe de weinige duidelijkheid der voorstellingen op zijn latere doeken veel bijdraagt — wordt M. toch door schilders en kunstkenners geacht tot de grootste thans levende schilders te behooren. Weinig negentiende-eeuwsche schilders die zoo diep hebben weten te grijpen en zoo veel van de menschelijke ziel hebben weten uit te drukken als M. Maris. Weinigen ook, waarvan sommige voortbrengselen, — zoo als het „Zelfportret” dat het eigendom was van Jacob Maris, de „Vrouwenkop” in het bezit des heeren M. van de Maarel te ’s Hage en het „Bruidje” in het Stedelijk Museum te Amsterdam, — zoo zeer aan de Italiaansche meesters uit den tijd der Renaissance doen denken, niet door uiterlijke navolging maar door overeenkomst van begrip en vermogen.

Andere voornaamste werken: „De Vlinders” (eigendom familie Calkoen), „Schapenkop”, „Het Keukenmeisje”, „Communie-meisje”, „Primavera” (allen Museum-Mesdag, ’s Hage). Behalve zoogenaamd „mystieke”, waartoe o. a. „Communie-meisje” en „Primavera” zijn te rekenen, schilderde Maris in zijne eerste periode ook meer „romantische” stukken, waartoe de „Achterbuurt” (eigenaar de heer Neervoort van de Poll te Zeist), „Lausanne” (eig. E. J. v. Wisselingh te Londen) en „De Hannekenmaaier” (eig. de heer Reich te Amsterdam) zijn te rangschikken.

Bibliographie: Matthijs Maris door G. H. Marius in „Het Schildersboek” (Amst, 1900), Over Thijs Maris door L. van Deyssel in de luxe-uitgave van dien naam (Haarlem, Kleinmann & Co.), Drie Broeders door Berckenhoff in „De Gids”. Verder artikelen door Jan Veth, etc.

< >