Smalhartigen, onderklasse van de klassen der visschen, omvattende eenige dieren die onder de gewervelden op den laagsten trap van ontwikkeling staan. De L. missen verscheidene deelen die bij de overige vertebraten worden aangetroffen, terwijl andere deelen slechts rudimentair voorhanden zijn; in het maaksel zijn bovendien verschillende punten die op verwantschap met de wormen en de weekdieren wijzen, zoodat deze groep tot op zekere hoogte een verbindingslid tusschen verscheidene hoofdafdeelingen van het dierenrijk uitmaakt.
De oudste en best bekende soort, de lancetvisch, (z. ald.), werd ’t eerst beschreven door Pallas, die haar voor een weekdier aanzag en Limax lanceolatus noemde, ’t Nauwelijks 5 cm. lange diertje heeft een verlengd, samengedrukt lichaam, dat aan beide einden spits toeloopt. Een vinvormige huidzoom breidt zich langs het grootste gedeelte van den rug uit, omgeeft als een lap de spits van den staart en zet zich voort tot aan den aars. Andere vinnen zijn niet aanwezig. Aan het vooreinde bevindt zich aan de ondervlakte de mondopening, een overlangsche spleet, omgeven van een aantal tamelijk stijve draden, door welker binnenwaartsche buiging de mond gesloten kan worden. Het lichaam is zoo doorschijnend, dat men de geheele inwendige bewerktuiging door het vergrootglas onderzoeken kan. Daarbij blijkt dan, dat er wel een waar ruggemerg aanwezig is, doch zonder voorste aanzwelling, derhalve zonder eigenlijke hersenen.
De mond voert in een gemeenschappelijke lichaamsholte, waarin zoowel de kieuwzak als de spijsverterings- en voorttelingsorganen gelegen zijn en die zich achterwaarts opent door een porus abdominalis, niet ver van den aars. De wanden van den kieuwzak worden gevormd door een zeer groot aantal dunne, schuins geplaatste, kraakbeenstrookjes, met smalle spleten daartusschen, waardoor het water, dat den mond binnengetreden is, in de lichaamsholte geraakt en vervolgens door den porus abdominalis. weder naar buiten gevoerd wordt. Aan het achtereinde van den kieuwzak begint het spijsverteringskanaal. Het loopt nagenoeg recht, zonder verwijding, maar wordt achterwaarts nauwer. Het heeft aan zijn voorste gedeelte een zijdelingsche, groenachtig gekleurde uitstulping, die vermoedelijk als een rudimentaire lever moet worden beschouwd. Een eigenlijk hart bestaat niet.
Er zijn in plaats daarvan alleen kloppende vaten. Ook is het bloed geheel kleurloos. Gehoororganen ontbreken geheel, en de oogen zijn hoogst rudimentair. Als reukorgaan kan een klein links gelegen groefje worden geduid. De voortplantingsorganen zijn bij beide seksen uiterlijk gelijk en kunnen slechts aan hun verschillende producten herkend worden. Ei- of zaadleiders zijn niet aanwezig; de eieren en spermatozoïden worden ontlast door den porus abdominalis (zie Geslachtsorganen), alzoo door dezelfde opening die het ademhalingswater naar buiten voert.
De L. zijn derhalve dieren bij welke de bewerktuiging der vertebraten tot minimum is gedaald en nauwelijks meer herkenbaar is: bijna geen spoor van skelet, geen kaken, geen tanden, geen ledematen, geen gehoororgaan, rudimentaire oogen, kleurloos bloed, geen hart, slechts een spoor van een lever. De onderklasse is vertegenwoordigd in verschillende zeeën; de soorten houden zich bij voorkeur op nabij rotsige oevers; zij zijn zeer vlug en voeden zich hoofdzakelijk met diatomeeën.