gr., een heelkundig instrument dat in kanalen en holten van het lichaam kan worden gebracht en voornamelijk dient om vochten af te tappen. De katheters zijn buisjes, gewoonlijk aan het einde dat in het lichaam gebracht wordt ietwat afgerond en terzijde van openingen (oogen) voorzien.
Men heeft eerstens katheters van metaal (zilver, nieuw-zilver, tin), gebogen in den vorm die de kanalen hebben waarvoor zij bestemd zijn; verder katheters van buigzame stoffen (hars, caoutchouc), die door een in dezelve gestoken gebogen draad (leidsonde, mandrijn) den vorm krjjgen dien zij hebben moeten. De organen die het meest gekatheteriseerd worden zijn de urineblaas, de maag, de traankanaaltjes en het inwendige oor (ook wel om vochten of lucht in te brengen). Het inbrengen van den K. (het katheteriseeren) vereischt een geoefende hand. Soms treedt na het katheteriseeren een acute of kronische koorts (katheterkoorts) op, veelal het gevolg van infectie en soms van zeer ernstigen aard.