geb. 9 Oct. 1829 te Amsterdam, kwam op 15-jarigen leeftijd met zijn ouders in Nederl.-Indië, trad in 1846 aldaar in ’s lands dienst, was eerst klerk, daarna commies bij de directie der cultures, vroeg en verkreeg in 1856 ontslag, stichtte in 1862 op de woeste gronden aan de helling van den berg Tjikorai de algemeen bekend geworden thee-onderneming Wapada, en wijdde zich later geheel aan de bevordering van het welzijn en de verbetering van het lot van de inlanders. Zijn bemoeiingen hadden allereerst de oprichting van een geheel naar zijn plannen ingerichte kweekschool voor inlandsche onderwijzers tengevolge (te Bandoeng, 1866), hij gaf een nieuwe wijze van padieplanten aan en bereisde geheel Java om die ingang te doen vinden; hij vestigde de aandacht der regeering op allerlei wenschelijke of noodzakelijke maatregelen en hervormingen (vermindering heerendiensten, verbetering van den veestapel, aanmoediging van de zijdewormteelt, systeem van individueele tuintjes, toezicht op het gehalte der inlandsche hoofden, enz.), en maakte zich verder jegens de regeering verdienstelijk door de wijze, waarop hij van zijn invloed bij de inlanders gebruik maakte om deze te verzoenen met de nieuwe organisatie van het bestuur der Preanger regentschappen en daaruit voortvloeiende maatregelen.
Op deze wijze de vraagbaak der regeering geworden, kreeg hij in 1871 („als een erkenning voor de sedert jaren belangeloos aan den lande bewezen nuttige en belangrijke diensten, zoowel in het algemeen belang van land en volk, als in het speciaal belang van het inlandsch onderwijs”) van regeeringswege den titel van adviseur-honorair voor inlandsche zaken. In 1889 van Wapada naar Buitenzorg gegaan, kreeg hij een belangrijk aandeel in het vaststellen der gewestelijke heerendiensten. Hij overl. 3 Mei 1896 te Buitenzorg. Behalve artikelen en vertoogen in bladen en tijdschriften, heeft men van hem: een serie leesboekjes, getiteld Mitra noe tani (De vriend van den landman), verder een Handleiding voor de koffiecultuur, een Handt, voor de teelt van zoettvatervisch, een Handt, voor het uitzaaien van padi, een werkje over Veeteelt op saivahs, een Handt, voor den aanleg van terrassen enz.; onder zijn bijdragen in het „Tijdschrift van het Bat. Genootsch. voor K. en W.” moeten vermeld: De batoe toelis te Buitenzorg, Bericht aangaande eenige lontarschriften, Honderd en één soendaneesche spreekwoorden, Soendaneesche raadsels. Verder stelde hij voor de „Koloniale Verslagen” eenige kaarten samen.