Deensch geschiedvorscher, geb. 23 April 1811 te Kopenhagen, overl. aldaar 27 Dec. 1871. Hij studeerde te Kopenhagen, bereisde van 1845—1848 Nederland, Engeland, Frankrijk, Italië en Duitschland en werd in 1851 docent en professor-titulair aan de hoogeschool in zijn geboortestad, in 1862 prof. in de geschiedenis en de Noorsche Archeologie.
Zijn voorn, werken zijn: „Haandbog i Fddrelandets Historie” (Kopenh., 1840). — „Larebog i Danmarks Historie”. (Kopenh., 1840). — „De tre nordiske Rigers Historie under Hans, Christiern den Anden, Frederik der Forste, Gustav Vasa, Grevefejden 1497—1536” (waarvan van 1864— 72 vijf deelen het licht zagen, die, alhoewel onvoltooid, een standaardwerk der Noorsche geschiedenis vormen); — op publiek gebied schreef hij de van Duitsche zijde fel bestreden werken: „Om Sprog og Folkeeiendommelighed i Hertugdömmet Slesvig etter Sönderjylland” (Kopenh.. 1848) en „Het Danske Sprogs Historie i Hertugdömmet Slesvig etter Sönderjylland.”