Gepubliceerd op 23-02-2021

Jupiter (mythologie)

betekenis & definitie

(Juppiter) de hoogste god des hemels bij de oude italische volken, evenals de grieksche Zeus (zie ald.), met wien hij niet alleen in wezen maar ook door zijn naam verwant is; want Jupiter is samengetrokken uit Iovis (oudere vorm Diovis) pater, en Zeus ontstaan uit Djeus (van indisch Djaus, „de lichtende hemel”); voorts droeg hij ook den naam Diespiter. Toen mettertijd de italische god met den griekschen geïdentificeerd werd, maakte men hem tot een zoon van Saturnus en van Ops, die men gelijkstelde met de grieksche godheden Uranus en Ehea.

Van J. zijn alle verschijnselen aan den hemel afkomstig. Als Lucetius (van lux, licht) is hij de lichtbrenger, de oorsprong van het daglicht evenals van de nachtelijke volle maan, waarom hem, evenals aan zijn gemalin Juno de calendae, de idus (de 13de of 15de) van elke maand als dagen der volle maan gewijd waren, waarop zijn priester, de flamen dialis, hem •een wit lam (ovis idulis) offerde. J. veroorzaakt alle afwisseling in het weder: als Fulgurator (ook enkel Pulgur) en Fulminator (bliksemende) en Tonans of Tonitrualis (donderaar) brengt hij de geweldige onweders, waardoor vooral Eome bezocht werd, als Pluvius den bevruchtenden regen. Een door den bliksem getroffen voorwerp of plaats gold, als door J. in bezit genomen, voor heilig (zie Puteal). In zijn hoedanigheid van regenschenkenden god (Elicius) werd te Rome in tijden van groote droogte voor J. een smeekdag gehouden, Aquaelicium of Aquilicium (regenbezwering) genoemd, waarbij de priesters een rolvormigen steen in de stad trokken, den z.g. Lapis manalis (regensteen), terwijl de matronen op bloote voeten en het bestuur zonder ambtsgewaad volgden.

In dezelfde hoedanigheid bad het landvolk voor het uitzaaien in herfst en lente tot hem onder het brengen van een offermaal, en in geheel Latium werd te zijner eere het feest der Vinalia gevierd, in zijn hoedanigheid van zegenaar van den wijnstok. Door geheel Italië werd voorts J. nevens Mars vereerd als beslisser der veldslagen en schenker der overwinning (Victor), voornamelijk te Rome. J. waakt ook over recht en waarheid en is daarom de oudste en voornaamste god, bij wien een eed gezworen wordt. Evenals het volkenrecht staat ook het gastrecht onder zijn bijzondere bescherming, en gelijk hij aan het gansche land zijn zegen ten deel laat vallen, zoo is hij ook de god van zegen en geluk van het huisgezin. En zijn gunst bepaalt zich niet alleen tot het tegenwoordige, hij openbaart den menschen door voor ingewijden verstaanbare teekenen (zie Divinatie) ook het toekomstige en zijn goed- of afkeuring van een voorgenomen onderneming. Van oudsher -werd hij door de latijnsche volken onder den naam J.

Latiaris (zeldzamer Latialis) op het albaansch gebergte als stamgod en na de stichting van den latijnschen bond als bondsgod met een gemeenschappelijk offerfeest (feriae Latinae) vereerd. Te Rome was de hoofdzetel van zijn eeredienst de zuidspits van het Capitool, waar hij als ideaal hoofd van den staat, als uitbreider en beschermer der macht en eer van Rome onder den naam J. Optimus Maximus (de beste en grootste) vereerd werd. Hier brachten bij het aanvaarden van hun ambt de consuls hem offers en legden er bij hun uittocht ten oorlog plechtige beloften af; hierheen richtte zich de triomftocht van den zegevierenden veldheer, die het uit witte stieren bestaande dankoffer kwam brengen en aan J. den overwinningskrans van zijn bijlbundel schonk.Toen na een 400-jarig bestaan de oude tempel in 83 vóór Chr. door het vuur verwoest was, werd hij door Sulla volgens het oude bouwplan, maar nog prachtiger, herbouwd (78) met het beeld van den god, een uit goud en ivoor vervaardigde copie van den Zeus van Olympia. In 69 na Chr. weer verbrand en nauwelijks door Vespasianus herbouwd, werd hij opnieuw door brand verwoest in 80, waarop in 82 Domitianus den tempel bouwde, die tot ver in de middeleeuwen is blijven bestaan. Ook de keizertijd erkende in den capitolijnschen J. den hoogsten vertegenwoordiger van de majesteit van den romeinschen naam en staat, en daar zijn dienst zich langzamerhand over het geheele land uitbreidde, werd hij ten laatste de vertegenwoordiger van het heidendom in ’t algemeen. Langzamerhand werden ook op andere plaatsen van het rijk capitolen opgericht. Dikwijls smolt J. met de plaatselijke godheden in de provinciën samen, zoo bijv. met den zonnegod van Heliopolis en Doliche in Syrië tot den, in de 2de en 3de eeuw na Chr. wijd en zijd vereerden, J. Heliopolitanus en Dolichenus, ook met keltische en germaansche godheden, vooral met die, welke op de Alpenhoogten als beschermers der reizigers een bijzonderen eeredienst hadden.

Een voorbeeld daarvan is de J. Optimus Maximus Poeninus, wiens zetel zich op den grooten Sint Bernhard bevond.

< >