een delfstof, die hoofdzakelijk bestaat uit kiezelzuur, vermengd met een weinig toonaarde en ijzeroxydhydraat, dat het geel en bruin kleurt; het komt bont en eenkleurig voor, van glas- tot vetglanzig, soms aan de kanten doorschijnend, en wordt gebruikt voor het vervaardigen van allerlei voorwerpen. Het' wordt gevonden in metamorphistische gronden, in massa’s en in stukken.
De voornaamste variëteiten zijn:1) het gewone J., meestal éénkleurig, ook wel gevlekt, rood, bruin of geheel zwart, zelden groen gekleurd;
2) agaat jaspis, wit, geel en rood, evenwijdig bandvormig of concentrisch gestreept;
3) bandjaspis, dat soms in geheele lagen in Saksen en Siberië, in allerlei kleuren, bandvormig gestreept gevonden wordt;
4) kogel jaspis, iets harder, kogelvormig met concentrische ringen, en in velerlei kleuren.
Het J. was door de Ouden als een kostbaar gesteente zeer gezocht; tegenwoordig maakt men er nog tafelbladen, vazen, mozaiek, ornamenten enz. van. Het J. is gesilicifieerd hout, welks moleculen in den schoot der aarde allengs zijn vervangen door kwarts. Het z.g. porceleinjaspis, waarin soms plantenafdrukken gevonden worden, behoort niet tot het J.