Vlaamsch dichter, geb. 25 Mei 1830 te Lede in Vlaanderen, was te Antwerpen eerst onderwijzer, kreeg hier in 1868 een betrekking bij de arrondissementsrechtbank, en werd er in 1874 directeur der stedelijke bank van leening; reeds vroeg nam hij deel aan de vlaamsche beweging; hij is mede-oprichter van het tijdschrift „de Vlaamsche School”;' voornaamste dichtwerken: Drie menschen van de wieg tot in het graf; Een epos uit onzen tijd (boek I Antw. 1861, boek II 1865), en een nederlandsche bewerking van Reinaart de Vos (Schiedam 1874, 2e druk 1885), die de eigenaardigheden van het oude lied getrouw weergeeft. Van zijne vele cantaten werden meerdere, als Ylaanderens kunstroem (1872), De wereld in; schoolcantate (1880), De Rijn (1882) door Benoit op muziek gezet.
G. schreef ook een gedicht in middelnederlandsche verzen, getiteld: Keizer Karel in het rijk der Nederlanden (Schiedam 1888).