Amerik. romanschrijver, geb. 15 Sept. 1789 te Burlington in New-Jersey, werd in 1802 op het Yale College te Newhaven gedaan, en trad in 1805 uit begeerte naar avonturen en neiging naar het zeeleven als midshipman bij de marine in dienst, ‘ nam echter reeds bij zijn huwelijk in 1811 ontslag, hield zich eenigen tijd op in Westchester county, op de uitgestrekte goederen zijns vaders bij Cooperstown, en begon zijn schrijversloopbaan met den roman Précaution (New-York, 1821), bloot een experimentwerk, dat de schrijver in hem ten eenenmale onbekende engelsche kringen spelen liet, en van geenerlei beteekenis was en ook geen succes had; met zijn op aandringen zijner vrienden voltooiden roman The Spy (NewYork) verwierf hij zich echter een goeden naam en werd reeds op dit werk als de „Amerikaansche Walter Scott” aangeduid; snel achtereen volgden nu The pioneers, or the sources of Susquehanna (1823), The Pifof(Jan. 1824, echter gedateerd 1823), Lionel Lincoln, or the Leaguer of Boston (1825) en The Last of the Mohicans (1826) ; met dezen laatsten roman bereikte hij in Engeland en Amerika het toppunt van zijn roem; hij behoort tot de reeks der Leather-Stocking Taies (Lederkous-vertellingen), welke, naar de volgorde van hun inhoud, de volgende romans omvat: 1) The Deerslayer (Hertendooder, 1841), 2) The Last of the Mohieans (De laatste der Mohikanen, 1826), 3) The Pathfinder (1840, Padvinder), 4) The Pioneers (1823), 5) The Prairie (1827) In 1826 ging C. met zijn familie naar Europa, waar hij tot 1831 bleef en de zeeverhalen The Red-Rover (1828), en The Water- Veitch (1830), benevens The Bravo (1831) en The Heidenmauer (verschenen 1832) schreef ; naar Amerika teruggekeerd vestigde hij zich op het vaderlijk landgoed, schreef zijn reisherinneringen: Sketches of Switzerland (1836), Qleanings in Europa (1837), gaf nog een geheele reeks romans, -waarin allengs de bekoring zijner eerste werken begon te ontbreken in het licht, schreef ook nog een History of the navy of the United States (1839) en Lives of distinguished American Naval Officers (1846), en overl. 14 Sept 1851 op zijn landgoed bij Cooperstown.
Zijn dochter, Susan Fenimore C., geb. 1813, schreef Rural Hours (1850), County rambles, or journal of a naturalist in England (1852), Rhyme and reason of county life (1854), Mouni Vernon to the children of America (1858), en riep in Cooperstown meerdere philantropische instellingen, als een weeshuis, een Friendly Society enz., in het leven.