nederlandsch dichter en taalkenner, geb. 29 Juli 1756 te Dordrecht, gaf een latijnsche vertaling van Anacreon in elegische verzen (Dordr. 1795), waarop twee jaren daarna een overzetting van denzelfden dichter in de voetmaat van het oorspronkelijke volgde, terwijl hij later nog een overbrenging in hollandsche verzen het licht deed zien onder den titel Anacreons gezangen (Breda 1816). Vroeger waren reeds zijn Carmina (Breda 1805) verschenen, doch later kwamen er nog meerdere verdienstelijke latijnsche verzen van hem uit.
Van zijn belangstelling in de latijnsche poëzie getuigt ook zijn legaat tot het bekronen en uitgeven van gedichten in die taal, onder toezicht van het Koninklijk Instituut, thans van de Academie der wetenschappen. Over de nederlandsche taalkunde heeft hij menig werk in het licht gegeven, zooals: Taalkundige aanmerkingen over eenige oud-friesche spreekwoorden (Leeuw. 1816), Taalkundige bijdragen tot de naamsuitgangen van eenige meest nederlandsche plaatsen (Breda 1816), enz. Hij overl. te Breda, 14 Febr. 1843 en vermaakte zijn kostbare verzameling oude penningen aan het toenmalige Koninklijk Instituut.