of Jezabel, dochter van den koning van Sidon Ethbaal en gemalin van den israëlietischen koning Achab, was de voornaamste bevorderaarster van den phenicischen Baal-en Astarte-dienst eerst in het rijk van Israël, en vervolgens in Juda door haar dochter Athalia, de gemalin van den joodschen koning Joram. Evenals Athalia haar straf onderging, zoo ontkwam ook I. niet aan de haire, toen Jehu op Gods bevel de geheele familie van Achab uitroeide, om het bloed der profeten en der dienaren Gods te wreken (2 Kon. 9 : 6—10).
Toen n.l. Jehu naar Israël kwam, liet hij I. uit het venster van haar paleis werpen, zoodat haar bloed tegen den muur en tegen de paarden sprong, en hij reed over haar heen. Later zocht men haar lijk om het te begraven, doch men vond slechts schedel, voeten en handen, daar de honden het overige verslonden hadden (2 Kon. 9 : 33—35), zooals vroeger voorspeld was door den profeet Elia (1 Kon. 31 : 23; 2 Kon. 9 : 36 vlg.).