kraag om den hals van een kleedingstuk; de H. was tot omstreeks 1550 een het hemd van boven afsluitende, licht geplooide kraag van linnen; in de tweede helft der 16de eeuw werd hij steeds breeder en breeder en eindelijk ook niet meer aan het hemd bevestigd, maar over de bovenkleeding om den hals bevestigd, zoodat hij een zelfstandig kleedingstuk werd. Aan het hof van Hendrik III van Frankrijk begon men hem het eerst sterk te stijfselen en met warme ijzers in golvende vouwen te leggen, die niet zelden door metaaldraad uitgespannen werden gehouden.
Deze halskraag was vooral in Frankrijk, de Nederlandern, Duitschland en Engeland dn zwang. Op het einde der 16de eeuw begon hij weer kleiner . te worden en de onderlaag van draad verdween bij de dracht der mannen; later werd zoodanige onderlaag weer ingevoerd en met fijn kantwerk belegd, waardoor een zeer stevige kraag gevormd werd, die omstreeks 1645 de staande kragen weer verdrong. De halskraag werd ambtsgewaad van rechters en geestelijken en bleef tot in de 18de eeuw in zwang; thans vindt men hem als zoodanig nog hier en daar, en voorts bij de volksdrachten van Neder-Saksen, Moravië enz.