(hebr. loflied), aanduiding voor de psalmen 113—119, welke op eenige israëlietische feestdagen (Paasch-, Weekend. L, Pinkster-, Loofhutten- en Tempelwijdingsfeest), op de dagen der nieuwe maan in de synagoge,, op de eerste twee paasehavonden bij de familieviering van het Seder (zie Paschen) gebeden, worden.
Op de laatste zes paaschdagen en bij nieuwe maan worden ps. 115 : 1—10 en. 116 : 1—11 niet uitgesproken.