Gepubliceerd op 20-01-2021

Georg czuczor

betekenis & definitie

Hongaarsch dichter en geleerde, geb. 17 Dec. 1800 te Andód in het komitaat Neutra, trad in 1824 in de orde der Benedictijnen, was van 1825—35 leeraar aan het gymnasium te Raab en te Komorn, en verwierf zich reeds omstreeks dezen tijd door de heldendichten Die Augsburger Schlacht (i824), en Der Reichstag zu Arad (1828), Botond (1831), en Johann Himyady (1833) een naam als dichter; in 1836 begaf hij zich naar Pest, waar Toldy een uitgave zijner Poetischen Werke bezorgde ; de erotische inhoud hiervan en het vrije leven des dichters waren oorzaak dat hij in het klooster werd teruggeroepen en zijn pennevruchten op den index werden geplaatst ; hij bewerkte daarop een vertaling van Cornelius Nepos (1843) en een Leben Washingtons (1845), en zag zich daarop het voltooiën van hetgroote academische woordenboek opgedragen, een arbeid waarvoor hij ten eenenmale ongeschikt bleek, zoodat het door hem bewerkte gedeelte van bedoeld werk met zijn phantastische etymologie zoo goed als onbruikbaar is; na zijn dood werd het werk door Fogarassy voortgezet. Wegens een in de „Kossuth Hirlapja“ van 21 Dec. 1848 opgenomen wild hartstochtelijk gedicht, Riadó (Strijdkreet) werd hij in Jan. 1849 tot zes jaren vestingstraf veroordeeld; na de inneming van Ofen door de Hongaren bevrijd, stelde hij zich vrijwillig weder ter beschikking, bracht nog eenigen tijd op de vesting Kufstein door en kreeg in 1851 amnestie; hjj overl. 9 Sept. 1866 te Pest; behalve het genoemde schreef hij volksliederen, balladen legenden en eligiën.

< >