rechtsgeleerde, in 1619 te Maagdenburg geb., 1646—80 hoogl. te Jena, vervolgens president van de regeering te Weimar en overl. in 1692. Het meest is hij bekend geworden door zijn Jurisprudentia Bomano-Germanica forensis, die herhaalde uitgaven beleefde.
Zijn zoon, Burkhard Gotthelf S., in 1671 te Weimar geb., was hoogleeraar in het staatsen leenrecht te Jena en maakte zich zeer verdienstelijk, zoowel door de uitgave van Pistorius’ Illustres veter es scriptores etc. (3de uitg., 3 dln., Regensb. 1726) en Freher’s Bemin Germanicarum scriptores aliquot insignes (3 dln., 3de uitg., Straatsburg. 1717), als door zijn Bibliotheca historica, het laatst uitgegeven door Mensel (dl. 1—11, Leipz. 1782—1804), en de Bibliotheca historica literariac selecta, uitgeg. door Jugler (3 dln., Jena 1754—63).