Gepubliceerd op 29-01-2021

Gellia

betekenis & definitie

sens. Samnietisch geslacht, vele van welks leden in de oude geschiedenis een voorname rol hebben vervuld. Vermeld moeten:

1) Gellius Statius, aanvoerder der Samnieten in 305 v. C., door de Romeinen gevangen genomen.
2) Gellius Egnatius, een der bekwaamste samnietische veldheeren, sneuvelde (295) in den slag bij Sentinum. Later verhuisde dit geslacht naar Rome, waarschijnlijk ten tijde van den tweeden punischen oorlog. Sedert worden nog genoemd
3) L. Gellius Poplicola omstreeks 120 v. C., consul in 72, waarschijnlijk proconsul van Achaja, naar het schijnt tegenstander van den praetor Verres, nam met roem deel aan den strijd tegen Spartacus, wiens bevelhebber Erixus hij aan den Garganus versloeg. Later leed hij tegen Spartacus meermalen de nederlaag. In ’t jaar 70 werd hij censor en toonde als zoodanig groote gestrengheid. In den zeerooversoorlog diende Gellius onder Pompejus als legaat. Hij achtte Cicero zeer hoog, vooral om de ontdekking van de samenzwering van Catilina. Vandaar dat hij ook later tot diens terugroeping uit de ballingschap medewerkte. Meermalen wordt hij door Cicero als uitstekend redenaar vermeld.
4) Gellius Poplicola, vriend van Clodius en daarom heftige tegenstander van Cicero, sloeg reeds vroeg tot uitspatting en teugelloosheid over.
5) L. Gellius Poplicola, zoon van Gellius Poplicola, werd van een tegen hem ingestelde aanklacht, dat hij zijn vader naar het leven zou gestaan hebben, vrijgesproken ; later bleek het dat de verdenking niet geheel ongegrond kon geweest zijn, daar hij in 43 zoowel het leven van M. Brutus als dat van Cassius bedreigde. Op voorspraak van zijne moeder begenadigd, wierp hij zich in de armen van Antonius en werd zoo in 36 consul. Hij vocht aan diens zijde in den slag bij Actium.
6) Cn. Gellius, schreef zeer uitvoerige annalen van de stichting van Rome af en leefde ten tijde van Coelius Antipater.
7) Aulus Gellius, vroeger verkeerdelijk Agellius geheeten, een romeinsch schrijver uit de 2de eeuw na C. Nauwkeurige berichten over het jaar zijner geboorte en van zijn overlijden, als ook over zijne familie zijn niet voorhanden. Hij genoot in allen gevalle een zeer goede opvoeding en reeds te Rome had hij zich onder Sulpicius Apollinaris met taalkundige, onder T. Castricius en Fronto met redekunstige studiën bezig gehouden en mocht daarenboven zich in den gemeenzamen omgang met dezen gevierden leeraar in de redekunst verheugen. Om de wijsbegeerte te beoefenen ging hij naar Athene, waar hij het onderwijs van den platonischen wijsgeer Calvisius Taurus genoot, dikwijls ten zijnen huize vertoefde en hem ook op kleine reizen vergezelde. Hij hoorde ook andere wijsgeeren, zoo als Peregrinus Proteus. Zelfs Herodes Atticus ontving hem met de meeste vriendschap. Na zijne terugkomst droegen de praetors hem rechterlijke functiën op, die hem evenwel niet verhinderden i/h voortzetten zijner geleerde studiën en in het zoeken van den omgang met uitstekende geleerden, zoo als van den wijsgeer Favorinus. Een vrucht daarvan zijn de nog bestaande Noctium Atticarum libri XX, waarvan alleen het achtste verloren is. Den vreemden naam van het boek verklaart hij zelf daaruit, dat hij het reeds te Attica, gedurende de lange winternachten, begonnen was te schrijven. Het bevat uittreksels uit allerlei schrijvers, grieksche zoowel als romeinsche (vooral oudere), korte aanteekeningen uit gesprekken met geleerde tijdgenooten, zoowel van taalkundigen als oudheid- en letterkundigen inhoud. Daar hij zich overal als een eerlijk en bescheiden man doet kennen en in het gebruik zijner bronnen met nauwgezetheid te werk gaat, heeft de inhoud van zijn werk voor ons hooge waarde en biedt ons een rijke bron van kennis aan. Zijn stijl bezit al de gebreken van dien tijd en van de school der Frontoniani, waartoe hij behoort; hij is gekunsteld door het jagen naar ouderwetsche en het vormen van nieuwerwetsche uitdrukkingen, breedsprakig en overladen, en slechts een verkeerde smaak kon hem prijzen als een vir elegantissimi eloquii et multae ae facundae scientiae. De zeer bedorven tekst heeft eerst in M. Hertz een kundig bearbeider gevonden.

< >