Fidji-eilanden (engelsch Fiji), juister Viti- of Witi-archipel. Engelsche kolonie, de belangrijkste eilandengroep van Polynesic, ligt tusschen 15° 47'—21° 4 Z.B. en tusschen 176° 51 W.L. en 175° 38' O.L. v. Gr. De F. bestaan uit een 250-tal eilanden, waarvan 80 bewoond zijn; met het eiland Rotumah (zie ald.) beslaan zij tezamen een oppervlakte van 20.837 km2. Het meerendeel der kleinere eilanden zijn koraalvormingen, die als klippen en riffen de grootere eilanden omgeven en deze zoodoende moeilijk bereikbaar maken; de grooteren zijn van vulkanischen oorsprong: hier en daar echter zijn kalkgesteenten met versteeningen, alsook zand aangetroffen, waarom de F. voor overblijfselen van een uitgestrekt vasteland worden gehouden. Meer dan de helft van de geheele oppervlakte der F. wordt ingenomen door Viti Levu, het grootste, 11.760 [j] km.; hierop volgt ten n.o. Vanua Levu, 6492 □ km. Kandavu, het schoonste, is nagenoeg even groot als Taviuni (560 □ km.); de overigen zijn kleiner, voor het meerendeel slechts enkele vierkante kilometers groot; zij vormen de Yasawa-groep in het westen, de Viti-i-loma of Midden-Fidsji-eilanden, en de Laoe-groep in het oosten. Tot de laatste groep belmoren ook de Ringgold- en de Exploring-eilanden. Viti Levu bereikt een hoogte van 1216 M.
Klimaat, planten, dieren Bij de overvloedige bewatering en het zuiver tropisch klimaat is op den vruchtbaren bodem der F. een weelderige flora ontstaan, die meer dan 1300 in het wild groeiende soorten van bloemplanten en varens telt; ongeveer de helft daaronder zijn eigendommelijke, nergens elders teruggevonden vormen. Tot op de hoogste bergtoppen komt een schoone palmsoort (Kent ia) voor: onder de overige boomgewassen zijn een naaldboom (Dammara ritiensis Seeman), een Podocarpiis- en een Daeydrium-soort de opmerkelijkste. De voornaamste kultuurproducten zijn yams, bananen, die in de bergstreken dikwijls in mijlenlange lanen zijn aangeplant, kokosnoten, brood vruchtboomen, taro-knollen van Colocaria, suikerriet, katoen, mais, tabak, arrow-root en koffie. De veestapel bestaat hoofdzakelijk uit zwijnen en pluimvee (hoenders enz.); de door schepen naar hier overgebrachte ratten hebben zich sterk vermenigvuldigd en vormen nu een ware plaag; de vogelfauna bevat behalve kosmopolitisch verbreide roof- en watervogels tal van eigen en Australische soorten: sylviën, wurgers, Meliplmgidae, Zosterops, ijsvogels, papegaaien, duiven enz.; er leven ook eenige hagedissen en slangen; onder deze laatste komt zelfs een alleen aan de F. eigen geslacht voor.
Bevolking In 1899 werd de bevolking op 122.673 zielen geschat (98.478 inlanders, 4373 europeanen, 13.282 indiërs, 1961 polynesiürs, enz.); de inlanders houden in anthropologiseh en spraakkunstig opzicht het midden tusschen de oostelijke en de westelijke familie der maleisch-polynesische volken; zij zijn van middelmatige grootte, donkerder van kleur dan de naburige eilandbewoners; het hoofd is wollig behaard ; zij hebben een krijgshaftig voorkomen en zijn over het geheel een moedig, scherpzinnig en kunstvaardig volk; vroeger afgodendienaars en menscheneters, en door eindelooze onderlinge oorlogen en rooftochten verwilderd, zijn zij thans door de ijverige Wesleyaansehe zending bijna allen voor het christendom gewonnen. In 1899 weerden 94.032 Wesleyanen en 9195 r.-kath. geteld. Op alle bewoonde eilanden bestaan kerken, missiehuizen en Wesleyaansehe en r.-kath. scholen (1899: 28.697 leerlingen); de staat onderhoudt bovendien twee openbare scholen. De F. worden bestuurd door een gouverneur, die tevens ’s konings hooge commissionair en consul-generaal voor het westelijk deel van den Grooten oceaan is; de wetgevende raad (Legeslative Council) bestaat uit zes officieele en zes niet-officieele leden, allen door den gouverneur aangesteld; overal bestaan districts- en dorpsraden, in welke lichamen het inlandsch element sterk is vertegenwoordigd. Het parlement van NieuwZeeland vroeg in 1900 bij het imperiale gouvernement sanctie tot inlijving van de kolonie der F. bij Nieuw-Zeeland aan, hetgeen echter door Chamberlain geweigerd werd. Hoofdstad is thans Suva (vroeger Levuka), op Viti Levu, met een voortreffelijke haven en ongeveer 850 europeesche inw. De inkomsten der kolonie bedroegen in 1899: 98.621, de uitgaven 95.568 ponden sterling; de financieele verhoudingen zijn echter sinds 1875 zeer onzeker, aan sterke schommelingen onderhevig; de schuld der kolonie was in 1899 geklommen tot 205.076 ponden sterling, waaronder 95,476 p. st. aan voorschotten van het moederland.
Handel, verkeer, enz De veeteelt (in 1899 : 2083 paarden, 16.960 runderen, 945 schapen, 9166 angora-geiten) bleef tot op heden onbeduidend in vergelijking met den landbouw, die echter in weerwil der vrij sterke immigratie van indiërs en polynesiërs te kampen heeft met gebrek aan arbeidskrachten. Niettemin dankt de kolonie aan den landbouw (meest plantage-bouw) haar exportvermogen: de uitvoer bedroeg in 1890: 364.533 p. st, in 1899: 481.856 p. st. (nl. copra 7617 ton, ter waarde van 77.330 p. st, suiker ter waarde van 340.603 p. st., en overigens ooft, als versche bananen en ananas, aardnoten enz.i; meer dan de helft der uitgevoerde waren gaat naar Nieuw-Zeeland ; de copraproductie was in 1900 nog belangrijk sterker (uitvoer 1900: 15 605 ton). Ingevoerd werd in 1899 tot een waarde van 263.014 p. st., voor 7r u’t Nieuw-Zuid-Wales, en voornamelijk stoffen voor kleeding, voedingsmiddelen, steenkool, ijzer en timmerhout, sinds eenigen tijd ook levend vee (in 1899 tot een waarde van 8292 p. st., in 1900 reeds tot een waarde van 23.358 p. st.). De F. worden bijna uitsluitend aangedaan door schepen onder engelsche vlag; het scheepvaartverkeer gaat sterk vooruit; reeds bestaan geregelde stoombootdiensten tusschen Suva en Levuka (de hoofdhavens der F.) en NieuwZeeland, Tonga, Samoa en Nieuw-ZuidWales.
Geschiedenis De archipel werd 6 Febr. 1643 door Tasman ontdekt, eerst in 1773 door Cook opnieuw bezocht, en in 1789 en 1792 door Bligh nader opgenomen; de eerste nauwkeurige gegevens omtrent de F. dankt men echter aan Dumont d’Urville (1<H27) en aan de amerikaansche expeditie onder Wilkes (1840). In 1858 stelde koning Thakombaoe, teneinde een tuchtiging van de zijde der Vereenigde Staten te ontgaan, zich onder bescherming van Engeland, dat echter uit vrees voor een conflict met de overige zeevarende mogendheden, hier niet op inging. Omstreeks 1870, bij de verwarring i/d europeesche politiek de kans gunstiger zijnde, bleek het dringend noodig de op de eilanden gevestigde britsche onderdanen te hulp te komen en tevens de hier nog op groote schaal gedreven slavenhandel te keer te gaan, en zoo werden de F. 30 Sept. 1874 tot een engelsche kroonkolonie verklaard. Weinig later verklaarde de koloniale regeering allo vóór 1875 gedane aankoopen van land voor nietig, door welken maatregel vooral duitsche kooplieden getroffen werden; na langdurige diplomatieke onderhandelingen werd ten slotte in 1885 aan deze een schadevergoeding tot een totaal bedrag van 11.000 ponden sterling uitgekeerd.
Literatuur: Meinieke, Die Insdn des Stillen Oceans (Leipz. 1876), Cumming, At home i)i Fiji (Edinburg 1882), Horn, A year in Fiji (Edinb. 1881), Carey, The Ki.ngs of the ïteefs (Melbourne 1891), Thomson, Fiji for Tourists (Londen 1897),