Gepubliceerd op 29-01-2021

Epictetus

betekenis & definitie

Grieksch wijsgeer, geb. te Hierapolis in Phrygië, leefde langen tijd te Rome als slaaf van Epaphroditus, een gunsteling van Nero, die hem later, getroffen door zijn verheven geest en vrijheidszin, de vrijheid schonk. E genoot vervolgens het onderwijs van Musonius Rufus, en geheel en al ingenomen met de leer der stoa, zocht hij die te Rome te verbreiden, doch zonder grooten bijval. Toen in 94 na Chr. op bevel van Domitianus alle wijsgeeren Rome moesten verlaten, begaf hij zich naar Nicopolis in Epirus, leefde daar tot onder de regeering van Hadrianus, deelde er, naar het voorbeeld van Socrates, zijn onderwijs in het openbaar op markten en straten in gesprekken mede en vereenigde een groot aantal leerlingen om zich, waaronder Arrianus en Fovonius. De eerste gaf na den dood de geschriften zijns leermeesters uit, waarvan nog 4 boeken over zijn, het 5e is verloren, en deelde in een reeks van korte spreuken den hoofdinhoud mede der leer van E. Verre van den gewonen hoogmoed der toenmalige stoïcijnen zocht hij in de plaats van het reeds kwijnende grieksche stoïcisme, dat in dialectica en physica behagen schepte, een door praktische denkbeelden gezuiverde zedeleer in te voeren. Zijne zedeleer beruste niet op het beginsel van vroegere stoïcijnen, in overeenstemming met de natuur te leven, maar hij ging uit van den mensch zelven. „Sommige dingen staan in onze macht, zooals denken, begeeren, afkeer enz., andere niet, zoo als ons lichaam en leven, roem, heerschappij, en in ’t algemeen alles wat niet ons werk is. Goed en kwaad behoort slechts op het gebied der eerste dingen. Goed is, wat met de ware natuur van den geest overeenkomt, kwaad, wat daarmede strijdt; het kwaad is alzoo eene dwaling; de deugd bestaat inzonderheid in het afweren der inwendige dingen, die onze vrijheid storen.” De hoofdgrondstelling des levens en der leer van E. was daarom geduld en onthouding. Over het geheel is echter zijne zedeleer minder gericht op een wetenschappelijke behandeling en objectieve ontwikkeling van grondstellingen, dan op practische toepassing. E. beschouwde de wereld als een kunstvol samengesteld geheel, als een systeem van góden en menschen, zonder hierover in verdere bespiegeling te treden. De divinatio verwierp hij niet, kende haar echter geen groote waarde toe, als behoorende tot de uitwendige dingen; daarentegen week hij van de andere stoïcijnen af, door het bestaan aan te nemen van daemons of geleigeesten, die door Zeus aan eiken mensch gegeven waren om hem overal te vergezellen en te bewaken.

< >