Dauw

betekenis & definitie

Waterige neerslag uit den dampkring, ontstaande door de afkoeling, die de aarde en de zich in de vrije lucht bevindende lichamen na het ondergaan der zon door uitstraling ondergaan. Die temperatuur, bij welke de lucht met waterdamp is verzadigd, zoodat de minste afkoeling terstond neerslag van waterdamp tengevolge heeft, noemt men het dauwpunt. Zoodra de temperatuur der onmiddellijk op de aarde rustende luchtlagen beneden het dauwpunt is gedaald, laten deze luchtlagen een gedeelte van hun waterdamp los, die zich op de afgekoelde lichamen neerzetten in den vorm van kleine waterkogeltjes of dauwdroppels. Eene voor de dauwvorming toereikende afkoeling der onderste luchtlagen treedt telkenmale in, zoodra na zonsondergang, en vooral gedurende den nacht en in den vroegen morgen, een krachtige warmteuitstraling der aardoppervlakte kan plaats vinden; eerste voorwaard en hiervoor zijn een heldere hemel en rustige lucht; overigens worden lichamen met een gering uitstralingsvermogen in veel mindere mate bedauwd, (gepolijst metaal), als lichamen, die sneller hun warmte afgeven, afkoelen (planten, steenen); alles wat de nachtelijke uitstraling belemmert of vermindert, b v. een betrokken lucht, vermindert ook de dauwvorming; dauwvorming wordt ook bemoeilijkt wanneer de lucht in sterke beweging is, wijl dan steeds opnieuw warme lucht met de afgekoelde aardoppervlakte in aanraking komen kan, en de temperatuur de lucht dus niet beneden het dauwpunt kan dalen. Bijzonder sterk is de dauwvorming in de tropen, waar de lucht zeer veel waterdamp bevat en door de warmteuitstraling een zeer sterke afkoeling ondergaat. De theorie van de dauw is het eerst door den engelschen natuurkundige Wells aan het licht gebracht. De met den drosometer of dauwmeter, een voor het meten van de sterkte van den dauw bestemd apparaat, verkregen resultaten ontberen tot heden de noodzakelijke nauwkeurigheid. Wanneer de lichamen, op welke de dauw zich neerzet, tot beneden 0° zijn afgekoeld, zoo ontstaan geen droppels, maar ijsnaalden, die de rijp of rijm vormen.