nederlandsch theoloog, staatsman, journalist en schrijver, geb. 29 Oct. 1837 te Maassluis, waar zijn vader predikant was, promoveerde in 1862 aan de universiteit te Leiden tot doctor in de theologie op proefschrift: Joannis Calvini et Joannis a Lasco de Ecclesia Sententiarum inter se compositio, en werd in 1863 Ned. Herv. predikant te Beesd; in 1867 te Utrecht en in 1870 te Amsterdam, waarop hij in 1874 zijn emeritaat verkreeg; werd in 1880 benoemd tot hoogleeraar aan de in dat jaar onder zijn invloed opgerichte Vrije universiteit; was van 1874— 1877 lid der Tweede Kamer voor Gouda, van 1894—1901 voor Sliedrecht en is sedert laatstgenoemd jaar minister van binnenlandsche zaken en president van den ministerraad (zie ook Nederland, op geschiedenis, laatste gedeelte).
Schreef een menigte artikelen in „De Standaard” (zijn politiek orgaan, 1872—1901) en „De Heraut” (zijn kerkelijk orgaan); verscheidene vlugschriften op staatkundig gebied, tot een gezamenlijk aantal van 125, waaronder Ons Program (1879, 2de dr„ 1880), waarin de beginselen der anti-revolutionaire partij, wier leider hij is, worden uiteengezet; was van de oprichting af voorzitter van het Centraal-Comité der anti-revol. partij, eenige jaren ook voorzitter van den Ned. Journalistenkring. K. gaf ook verscheidene godgeleerde en historische werken in het licht, o.a.: Het 'modernisme, een Fata morgana op christelijk gebied (1871), Het Calvinisme en de, kunst (1888), De Bartholomeusnacht (1872), een encyclopedie der godgeleerdheid, catechisatieboekjes enz. Als theoloog werd hij de leider der streng kalvinistische orthodoxie en der doleantie, die zich in 1886 van de herv. kerk afscheidde.