(zelfstandig naamwoord)
[alg.] (hockey)stok, slagstok; (polo)hamer
- Het uiteinde van een hockeystok heeft een bolle en een vlakke zijde.
- Een polospeler heeft een polohamer met een lus om zijn pols hangen.
[ict] staaf(je)
- De inhoud van tien dikke ordners past op één staafje.
[cul.] staafzakje, suikerstaafje, melkstaafje
- Een kopje koffie wordt op gediend met twee staafzakjes, een met suiker en een met melkpoeder.