Werkwoorden vervoegen
simoniseren
Tegenwoordige tijd simoniseren
Ik simoniseer
Jij simoniseert
simoniseer jij?
U simoniseert
Hij/Zij/Het simoniseert
Wij simoniseren
Jullie simoniseren
Zij simoniseren
Verleden tijd van simoniseren
Ik simoniseerde
Jij/U simoniseerde
Hij/Zij/Het simoniseerde
Wij simoniseerden
Jullie simoniseerden
Zij simoniseerden
Voltooid deelwoord van simoniseren
gesimoniseerd
Tegenwoordig deelwoord van simoniseren
simoniserend