Werkwoorden vervoegen
revaccineren
Tegenwoordige tijd revaccineren
Ik revaccineer
Jij revaccineert
revaccineer jij?
U revaccineert
Hij/Zij/Het revaccineert
Wij revaccineren
Jullie revaccineren
Zij revaccineren
Verleden tijd van revaccineren
Ik revaccineerde
Jij/U revaccineerde
Hij/Zij/Het revaccineerde
Wij revaccineerden
Jullie revaccineerden
Zij revaccineerden
Voltooid deelwoord van revaccineren
gerevaccineerd
Tegenwoordig deelwoord van revaccineren
revaccinerend