Werkwoorden vervoegen
overhoren
Tegenwoordige tijd overhoren
Ik overhoor
Jij overhoort
overhoor jij?
U overhoort
Hij/Zij/Het overhoort
Wij overhoren
Jullie overhoren
Zij overhoren
Verleden tijd van overhoren
Ik overhoorde
Jij/U overhoorde
Hij/Zij/Het overhoorde
Wij overhoorden
Jullie overhoorden
Zij overhoorden
Voltooid deelwoord van overhoren
overhoord
Tegenwoordig deelwoord van overhoren
overhorend