Werkwoorden vervoegen
intuberen
Tegenwoordige tijd intuberen
Ik intubeer
Jij intubeert
intubeer jij?
U intubeert
Hij/Zij/Het intubeert
Wij intuberen
Jullie intuberen
Zij intuberen
Verleden tijd van intuberen
Ik intubeerde
Jij/U intubeerde
Hij/Zij/Het intubeerde
Wij intubeerden
Jullie intubeerden
Zij intubeerden
Voltooid deelwoord van intuberen
geïntubeerd
Tegenwoordig deelwoord van intuberen
intuberend