ZOMERVOEDER,
...VOER, o. voedsel der dieren gedurende den zomer;
...VOGEL, m. (-s), trekvogel die hier alleen in den zomer vertoeft;
...VOREN, o. (gew.) (landb.) braak laten liggen;
...VREUGD, v.;
...VRUCHT, v. (-en), vrucht die in den zomer rijp is;
...WARMTE, v.;
...WEDER,
...WEER, o. weer gedurende den zomer; aangenaam, warm weer zooals het vaak in den zomer is;
...WERK, o. arbeid die in den zomer is of wordt verricht;
...WIND, m. (-en), wind die uitsluitend ’s zomers waait: frissche, koele zomerwind; regelmatige zomerwind;
...WONING, v. (-en), woning alleen in den zomer betrokken;
...ZAAD, o.;
...ZALM, m. (-en), zalm in den zomer gevangen;
...ZEEP, v. zeep die in den zomer gebruikt wordt, eenigszins anders van samenstelling dan de winterzeep;
...ZIJDE, v. zuidzijde;
...ZON, v. zon zooals die ‘s zomers schijnt;
...ZONNESTAND, m. (sterrenk.) stand der zon bij het begin van den zomer;
...ZOTJE, o. (-s), (plantk.) zomerklokje.