WINTERUI, m. (-en), ui die in den winter goed is; ui in den herfst uitgezaaid en ’s winters te velde staande;
...UITSPANNING, v. (-en), wintervermaak;
...VARKEN, o. (-s), big in Augustus of September geboren en bestemd om in het volgende jaar vetgemest te worden;
...VERBLIJF, o. (...ven), verblijf gedurende den winter;
...VERGADERING, v. (-en);
...VERMAAK, o. (...vermaken), uitspanning in den winter;
...VERTREK, o. (-ken);
...VLAAG, v. (...vlagen), bui, slecht weder in den winter;
...VLEESCH, o. gezouten vleesch om ’s winters genuttigd te worden;
...VLINDER, m. (-s), in den winter vliegende vlinder (cheimatobia brumata) waarvan het vleugellooze wijfje haar eieren op zeer verschillende boomsoorten legt, waaraan de jonge rupsen in het voorjaar groote verwoestingen toebrengen; de bruingrijze wintervlinder (hybemia leucophaearia) en de bruingerande wintervlinder (H. marginaria);
...VLOED, m. booge waterstand ’s winters;
...VOEDER,
...VOER, o. voedsel voor de beesten gedurende den winter;
...VOET, m. (-en), door de koude gezwollen voet;
...VOGEL, m. (-s);
...VOLK, o. een kast met wintervolk, bijen die men ’s winters overhoudt;
...VOORRAAD, m. (...raden), levensmiddelen, brandstoffen enz. opgedaan ten gebruike in den winter;
...VREUGDE, v.;
...VRUCHTEN, v. mv. vruchten voor, van den winter; wintergewassen.