VLUCHTEN - (vluchtte, is gevlucht), vlieden, op de vlucht gaan, ontvluchten ;
— (zeew.) omhoogrichten of pointeeren (het kanon);
— (gew.) zijne goederen in eene andere woning bergen; hij is bankroet gegaan, maar heeft eerst een deel zijner meubelen gevlucht. VLUCHTING, v. (w. g.) het vluchten, vlucht.