Raken (1) - RAKEN (raakte, heeft en is geraakt), treffen, door een slag, stoot, worp, schot, enz. bereiken : de schijf raken; hij sloeg hem waar hij hem raken kon; (bilj.) om den bal te trekken, moet ge hem van onderen raken;
— aandoen, bewegen : dat heeft zijn hart geraakt;
— betreffen, betrekking hebben op : dat raakt mij zeer van nabij;
— wat raakt u dat ?, wat gaat u dat aan ?, waarom bemoeit gij er u mede ?;
— (fig.) licht geraakt zijn, zich door weinig belangrijke dingen beleedigd gevoelen;
— zich uitstrekken tot, grenzen aan, belenden : onze huizen raken elkaar niet; deze lijnen, cirkels raken elkander; deze twee wetenschappen raken elkander;
— leunen tegen, beroeren: zonder den grond te raken; bij het schrijven mag de borst de tafel niet raken;
— daar mag je niet aan raken, daar moet je afblijven;
— dat raakt kant noch wal, dat is heelemaal verkeerd ;
— uwe redeneering raakt kant noch wal, is zeer onlogisch;
— hij heeft hem geraakt, heeft veel ervan gegeten of gedronken;
— toekomen, betamen: mij te raden, raakt u niet;
— vermaagschapt zijn met: hij raakt mij niet; (bij uitbr.) zijn doen en laten is mij onverschillig;
— geraken tot, vallen : in ongunst raken; met elkander in oorlog raken;
— van zijn stuk raken, verlegen worden, steken blijven (in eene rede enz);
— in brand raken, vlam vatten;
— uit het geheugen raken (verliezen), vergeten;
— uit de mode raken, niet meer in zwang zijn;
— van den weg raken, verdwalen;
— in verlegenheid raken, komen;
— in zee raken, zee kiezen, uitzeilen;
— om lijf en goed raken, zijne bezittingen en zijn leven verliezen;
— slaags raken, handgemeen worden;
— uit de maat raken, daar niet in blijven;
— van de vrijs raken, de melodie niet houden;
— de locomotief raakte uit het spoor, wipte van de rails;
— hij is heel uit het spoor geraakt, van den goeden weg afgeweken (eig. en fig.);
— waar is hij verzeild geraakt ?, te land gekomen ?;
— vele aanteekeningen zijn zoek geraakt, verloren gegaan;
— aan den drank raken, een dronkaard worden;
— buiten westen raken, in onmacht vallen; (ook) dronken worden; (ook) insluimeren;
— met iemand aan de praat raken, in gesprek komen;
— aan het kibbelen raken, beginnen te twisten. Zie verder geraken. RAKING, v. het raken, de aanraking.