Prediken - (predikte, heeft gepredikt), iets, inz. de waarheden van den godsdienst, openlijk en met aandrang verkondigen: de deugd prediken; het Evangelie prediken;
— voor de gemeente eene leerrede uitspreken: die dominee predikt altijd lang;
— (fig.) voor dooven prediken, geen gehoor vinden;
— voor stoelen en banken prediken, geen gehoor vinden;
— (spr.) voor geleerden is goed prediken, wie eene zaak weet, kan men vlug iets nieuws er van leeren, (ook) alleen die in het vak bedreven is, verstaat u. PREDIKING, v. (-en).