Gepubliceerd op 22-11-2018

Post (5)

betekenis & definitie

Post (5) - m. (-en), (oorl.) uitgezette wacht, schildwacht: posten uitzetten; de posten aflossen; (leger) post in ’t geweer (commando), de wacht moet in ’t geweer komen; standplaats van zulk een wacht: de schildwacht mag zijn post niet verlaten;

— een verloren post, uiterste voorpost;
— post vatten, ergens gaan staan;
— (bij stakingen) iem. die ergens gepost is;
— last, taak : ieder der werklieden zijn post aanwijzen;
— ieder op zijn post!, ieder op de aangegeven plaats, voor den hem opgedragen last;
— inz. zware last: hij heeft daar een zwaren post; het is een heele post voor hem, tien monden open te houden;
— ambt, bediening: hij bekleedt den post van boekhouder; een aanzienlijke, voordelige post; een post aanvaarden; zijn post neerleggen;
— op zijn post blijven, dien niet neerleggen, (ook) niet moedeloos worden. POSTJE, o. (-s), ambtje : eindelijk heeft hij ook een postje gekregen. .

< >