Poes (1) - Poes v. (-en), roepnaam voor eene kat; ook hare benaming : poes zit te spinnen;
— (spr.) hij is er zoo mooi mee als de poes, bijzonder mooi (vooral gezegd als hij zelf er mede ingenomen is);
— hij is voor de poes, voor de haaien, verloren;
— dat denkt je de poes, natuurlijk is dat zoo (uitroep van verbazing, soms met een zweem van wrevel);
— de poes sturen, iem. zenden, met wien men niets uitrichten kan ;
— liefkoozende benaming voor meisje, vrouwtje, liefje : het is poesje voor en poesje na bij hen, ze kunnen het uitstekend met elkander vinden ;
— bont, pelswerk, dat vrouwen bij koud weder om den hals dragen. POESJE, o. (-s), kleine poes; de poesjes der wilgen, de katjes.