Pikken (3) - Pikken (pikte, heeft gepikt), het koren met eene pik maaien: de klavers worden meestal gepikt; (spr.) hij heeft zooveel als hij pikken en maaien kan, hij is overkropt van ’t werk;
— steken, prikken; ik pik mij aan de brandnetels; iem. met eene naald pikken;
— naaien: die naaister zit den heelen dag te pikken, vgl. PIEKEN.