Pikken (2) - Pikken (pikte, heeft gepikt), met den bek slaan tegen... (van vogels): de vogel pikte tegen de ruit; de musch pikte van de kers, at er een deel van;
— het eten der vogels; de kippen pikten de gerst;
— (gemeenz.) het eten der menschen: zij zaten rustig te pikken; een aardappel van den schotel pikken, aan de vork steken en van den schotel nemen;
— trekkebekken (van vogels);
— (fig.) altijd aanmerkingen maken, (ook) op bedekte wijze hoonen, beleedigingen toevoegen, steken onder water geven.