(ontzag, heeft ontzien), vreezen, duchten : niet, dat hij de Romeinen beminde of hun macht ontzag;
— vreezen en tevens eerbiedigen : de stand, waartoe gij behoort en waarin gij zoudt worden geëerd en ontzien; ontziet als iets heiligs het levensgenot uwer kinderen;
— ongedeerd laten of althans zooveel mogelijk sparen : zij zullen immers mijn zoon ontzien; zijn leven niet ontzien; geen geld, geen moeite, geen tijd ontzien;
— zich ontzien, zich in acht nemen, op zijne gezondheid letten; (ook) ergens tegen opzien, er een bezwaar van maken, zich geneeren om iets te doen : hij ontzag zich niet, ter bereiking van zijn doel, van alle mogelijke middelen gebruik te maken;
— iem. niet kwetsen, hem een onaangenamen indruk sparen : hij durfde het kind naar geen van beide scholen sturen, omdat hij beide partijen te ontzien had.;
— iets niet kwetsen : ook hierbij moest de gevoeligheid van Noord en Zuid ontzien worden.