Ondertusschen bw. van tijd, in dien tusschentijd : ondertusschen dat het dag zou worden;
— middelerwijl, intusschen : hij had ondertusschen de kamer verlaten;
— voegw. bw. met dat al, niettegenstaande, niettemin : zij komen er ondertusschen al heel ongelukkig af; hij had het beloofd en ondertusschen deed hij het niet.