(ondermijnde, heeft ondermijnd), ondergraven : vestingwerken, gebouwen, muren, wallen, grondvesten enz. ondermijnen; gronden, bergen, bosschen, boomen enz.) ze, door van onderen te graven, van hun steun berooven, zoodat zij dreigen in te storten, ondergraven : door al die bergwerken in den omtrek is hier de bodem zoo ondermijnd, dat er gevaar voor instorting bestaat; de mollen hebben den heelen tuin ondermijnd;
— (van gebouwen, dijken, wallen enz.) ze door de werking van den stroom allengs ondergraven, den ondergrond losmaken en wegspoelen, zoodat ze hun steun verliezen en dreigen in te storten;
— * (fig.) in zijn grondslagen aantasten, van zijn steun berooven, ondergraven, aan ’t wankelen brengen : evenmin wilde hij het geloof der gemeente kwetsen of ondermijnen; is dat niet ondermijnen van zedelijkheid, deugd, godsdienst, christendom en fatsoen ?;
— (van het lichaam enz.) verzwakken, doen vervallen, sloopen : door zijn liederlijk leven heeft hij zijn lichaam ondermijnd; al te ingespannen studie had zijn gezondheid ondermijnd;
— aan ’t wankelen gebracht worden, in verval geraken en te gronde gaan : het Romeinsche rijk, door overbeschaving ondermijnd; het ontroerend vermogen, waarover de kunst beschikt, ondermijnt lichtelijk in ons gemoed het zedelijkheidsgevoel;
— zich ondermijnen, zijn lichaam of zijn gezondheid verzwakken. ONDERMIJNING, v. (-en), het ondermijnen; de door ondergraving ontstane uitholling of holle ruimte onder den grond.