(plantte om, heeft omgeplant), anders planten, op eene andere plaats planten, verplanten;
— (omplantte, heeft omplant), met een kring van planten omgeven ; hij heeft het plein voor het huis laten omplanten. OMPLANTING, v. het omplanten;
— mv. (-en), de kring van planten waarmede eene ruimte wordt omgeven, bij uitbreiding de ruimte daarbinnen. OMPLANTINKJE, o. (-s).