Neuken (neukte, heeft geneukt), stompen, stooten: iem. in ’t water neuken; (Zuidn.) foppen, bedriegen, verneuken;
— (plat) zeuren, zaniken: lig niet te neuken;
— (plat) hinderen: dat neukt niet, dat dondert niet;
— (plat) beslapen, vleeschelijke gemeenschap met eene vrouw hebben.