LACONIEK, bn. (-er, -st), kort en bondig, kernspreukig, pittig, naar de wijze der oude Laconen: Lacedemoniërs of Spartanen die in de oudheid bekend waren om hun gewoonte, zich zoo kort mogelijk uit te drukken;
— (thans inz.) blijk gevende dat men de zaken doodkalm opvat, zonder zich druk te maken eene laconische uitdrukking; een laconiek gezegde.