KWISPELEN, (kwispelde, heeft gekwispeld), met een kwast strijken; met den staart kwispelen, dien heen en weer bewegen, meestal als teeken van vriendelijkheid of vleierij;
— met eene scherpe roede slaan. KWISPELING, v. (-en), het kwispelen; aai, streeling: de criticus geeft eene kwispeling hier en een knauw daar.