Het begrip knor heeft 5 verschillende betekenissen:
1. knor - m. (-ren), kwast, knobbel, uitwas;
— draagsteen, balksteen.
2. knor - m. (-ren), been, kraakbeen; is dat vleesch? 't Zijn al knorren (’t is al knorvleesch) en beenen; een hard lichaam: uit de wonde stak een groote knor (stuk) wild vleesch.
3. knor - m. (-ren), een knorrend geluid: het varken gaf een knor, liet een knorrend geluid hooren.
4. knor - m. (-ren), (stud.) varken, student die geen corpslid is.
5. knor - m. (knorven), een hard lichaam; eene verharding, een knoop;
— (spr.) knorven in de biezen zoeken, spijkers op laag water zoeken.