INKEER, m. (w. g.) intrek : ik zal bij u mijn inkeer nemen;
— berouw : tot inkeer komen, berouw hebben over wat men gedaan heeft;
— tot inkeer brengen, veroorzaken, dat iem. berouw krijgt: deze verstandige woorden brachten hem tot inkeer;
— | (Zuid.) plaats waar men moet inslaan, draai in eene straat.