Gepubliceerd op 13-09-2018

Imam

betekenis & definitie

IMAM, m. (-s), (Arab.) eig. opperste, eerste, enz,; titel der Kaliefen; inz. weleer de beheerscher van Yemen in Gelukkig Arabië; de vorst van Maskat aan de Perzische golf; de twaalf imams van Irak: de nakomelingen van Ali, wier heerschappij te Medina naast het kalifaat bestond; verder: een Turksch priester en schriftgeleerde, het hoofd eener moskee enz.

< >