HEISTEREN, (heisterde, heeft geheisterd), (gew.) jachten, tot onnoodigen spoed aanzetten; gejaagd heen en weer loopen, veel noodelooze drukte maken, alles overhoop halen hè wat heister je weer !; veel moeite doen om zijn doel te bereiken;
— klimmen, klauteren, (ook) stoeien, luidruchtig zijn, wild spelen; (ook) flink wrijven en poetsen; (ook) schreeuwen, tieren, uitvaren.