GESNAARD, bn. van snaren voorzien de harp is een gesnaard instrument;
— (fig.) bereid, in gereedheid gebracht: nu ben ik weer gesnaard, weer voorzien van het noodige;
— daar is hij . mede gesnaard, dat kan hij best gebruiken, dat had hij juist noodig;
— op iets gesnaard zijn, er op gesteld, er mede ingenomen zijn.