GEDIERTE, o. de dieren in het algemeen men spreekt van ons gevoel, maar zijn grootmoedigheid, liefde en dankbaarheid aan het gedierte onbekend !;
— de gezamenlijke dieren van, in of op een veld, een woud, een hof enz. het gedierte in den hof; het gedierte der woestijn; wild gedierte; het tam gedierte;
—, (-n), een dier wat een wonderlijk gedierte kruipt daar op den vloer; trap dood dat vies gedierte !;
— (schimp ) ondier, onmensch, slecht mensch.